De Algemene Stadsverbreding (AUP) was een stedenbouwkundig plan voor de uitbreiding van Amsterdam. Het werd bedacht in 1934, goedgekeurd door de Amsterdamse gemeenteraad in 1935 en goedgekeurd door de Kroon in 1939.
Het werd grotendeels uitgevoerd na een korte periode, de Tweede Wereldoorlog. Het plan bleek de basis te vormen voor de uitbreiding van de stad naar het westen en het zuiden; het was bedoeld om planning te bieden tot het jaar 2000.
De vervulling ervan werd een nogal ambitieuze onderneming. Amsterdam was niet de enige stad in Nederland die dergelijke plannen koesterde. Ook Eindhoven (1930) en Rotterdam (1928) deden dat.
Als je naar de data kijkt, zie je dat ze vóór ons lagen.
Eind 19e eeuw groeide de bevolking van Amsterdam dermate sterk dat huisvesting een probleem werd.
Na de eerste uitbreiding in 1896 had de stad door de annexatie van verschillende dorpen al heel wat land verworven.
Plaatsen als Sloten, Watergraafsmeer en een deel van de Nieuwer Amstel, inclusief de bijbehorende gronden, waren inmiddels onderdeel geworden van de gemeente Amsterdam. Deze annexaties vonden plaats in 1921.
Deze gronden werden uitgekozen om de nieuwe woningen en bedrijfsfaciliteiten te bouwen die de stad nodig had. En dan was er natuurlijk nog dat vergeten en verachte deel van de stad: het Noorden.
De Noord ligt aan de overkant van het IJ, de grote haven van Amsterdam. Deze plaatsen waren Nieuwendam, Ransdorp en een deel van Oostzaan. Plotseling nam de stad toe met 400%.
In 1928 richtte de dienst Publieke Werken van de Rijksoverheid een afdeling Stadsontwikkeling op.
Zij waren de mannen die ervoor moesten zorgen dat het plan goed werd uitgevoerd. Het werd geleid door een driekoppig team: LSP Scheffer (afdelingshoofd), Theo K. van Lohuizen (onderzoeker stedenbouw) en Cornelis van Eesteren (ontwerper stedenbouw).
De ontwikkelaars verdeelden het plan in vier delen om hun eigen ontwikkeling te realiseren: woningen, handel, recreatie en transport.
Dit concept werd voor het eerst geformuleerd in 1910 door een man genaamd Werner Hegemann. Handel, of in gewoon Nederlands "werk", zou voornamelijk plaatsvinden in de bestaande binnenstad en in het nieuw aan te leggen Westelijke Havengebied.
De huisvesting en het levensonderhoud zouden in de rest van het westelijke gebied plaatsvinden, maar hoofdzakelijk in het zuiden.
Recreatie moest plaatsvinden in de gebieden tussen de werk- en woongebieden, parken, groene gazons, etc. De heer Eesteren gebruikte bij de uitwerking van dit concept de methode van Martin Wagner uit 1915.
Er werden verschillende prognoses gemaakt over de ontwikkeling van de bevolking, de benodigde woningen, nutsvoorzieningen en industrie.
Er ontstond een structuur van wiggen, als uitlopende vingers van woningen en industrie met daartussen groene zones. De grootste wig zou "het Amsterdamse Bos" worden.
Het oorspronkelijke plan was vooral structureel van aard. Er werd globaal aangegeven wat er gebouwd moest worden, maar er werd niets concreets vastgelegd over hoe de woningen er daadwerkelijk uit moesten zien of welke vormen van industrie en handel er precies moesten worden ontwikkeld en waar.
Dit alles zou later gebeuren tijdens de specifieke planning van specifieke ruimtes. Al snel werd echter duidelijk wat de ontwerpers voor ogen hadden: licht, lucht en ruimte, dat zou het nieuwe concept van het gebouw worden.
Dat had natuurlijk veel te maken met de krappe woonvoorzieningen waar de binnenstadbewoners al eeuwen mee kampten. In tegenstelling tot eerdere vormen van woningbouw, waarbij iedereen zo dicht mogelijk bij elkaar en op zo min mogelijk grond moest wonen, was het nu ruimte die werd geboden, samen met water en groen.
De woningen zelf waren weliswaar ruim in verhouding, maar ook sober en ingetogen. De blokken waren zo geplaatst dat ze maximaal van de zon konden profiteren.
Dat was dus het plan. Na de oorlog kwamen ze als eerste in aanraking met het Westen.
De woningbouw nam daar de vorm aan van tuinwijken. Lange flatgebouwen verrezen met grote groene velden ertussen, aangevuld met struikgewas en buitensportfaciliteiten waar jong en oud kon sporten. Slotermeer zag het levenslicht, aangelegd tussen 1951 en 1954.
Geuzenveld volgde (1953-1958), Slotervaart (1954-1960), Overtoomse Veld (1958-1963) en Osdorp (1956-1962).
In Slotermeer hebben architecten gekozen voor een bijzondere bouwstijl. De woningen moesten de indruk wekken dat je in een hofje staat, heel landelijk.
Bij Geuzenveld probeerden ze de indruk te wekken van een grote stad door in het centrum halfhoge gebouwen te bouwen, omringd door laagbouw. De Sloterplas moest te midden van al deze zogenaamde tuinwijken komen.
Buitenveldert, in het zuiden, werd gebouwd tussen 1958 en 1966.
Van Eesteren cum suis had schattingen gemaakt die voorspelden dat Amsterdam in 2000 960.000 inwoners zou tellen. Ze waren nogal optimistisch; het werkelijke aantal was 730.000. In 1958 werd echter duidelijk dat de woningbouw in Amsterdam moest toenemen, vooral omdat mensen meer ruimte nodig hadden. Er zouden minder mensen in grotere huizen wonen.
Het in 1958 opgestelde Structuurontwikkelingsplan Noord maakte de bouw van nieuwe wijken in het noordelijke deel van de stad mogelijk.
De dienst Stadsontwikkeling was echter niet geïnteresseerd. Er waren geen bruggen of tunnels over de haven; alles moest per veerboot.
Dat zou veranderen toen in 1966 de Coentunnel werd gebouwd en in 1968 de IJtunnel. De planners keken er nog eens naar en riepen Nieuwendam-Noord (1964-1968), Buikslotermeer-Noord (1964-1970) en de Banne Buiksloot (1964-1968) in het leven.
De volgende wijziging van het oorspronkelijke plan was de bouw van de Bijlmermeer (1965). Structuurplan Amsterdam Zuid en Zuidoost zou het gaan heten.
Om deze ontwikkeling mogelijk te maken, werd grond van de gemeente Weesperkarspel geannexeerd. Op ruime afstand van het stadscentrum zouden twee metrolijnen door de wijk lopen.
Pas in de jaren 70 kwam de stadsontwikkeling echt op gang. Al snel bleek dat niet iedereen de concepten ruimte, licht en lucht omarmde.
Het idee van de compacte wijk werd gevormd; in gebieden waar al bebouwing was, kon de ruimte ertussen ook voor woningbouw worden gebruikt.
Een andere ontwikkeling was de wens om in dezelfde omgeving te wonen, werken en recreëren. Ook laagbouw, dorpse buurten raakten in trek.
Vanaf 1990 riepen steeds meer mensen op om de tuinwijken in het westen te slopen en te herstructureren. Er wordt gezegd dat er op die manier veel meer huizen gebouwd zouden kunnen worden, waar veel meer mensen zouden kunnen wonen.
In 2001 werd een plan ontwikkeld met de naam ‘Richting Parkstad 1015’. Een van de doelen is om 13.500 huizen en appartementen te slopen en 24.000 nieuwe te bouwen ter vervanging.
De Algemene Stadsuitbreiding is raamnummer 38 op de Canon van Amsterdam.