Het lijkt erop dat de makers van de Canon van Amsterdam grote moeite hadden met het vinden van geschikte historische gebeurtenissen om het ‘heilige’ getal van vijftig te vormen.
Eén van deze twijfelachtige onderwerpen is voor mij nummer 4 van de Canon: de grote brand van 1421.
We weten allemaal wat een stadsbrand is. Denk bijvoorbeeld aan de grote brand in Londen. Hoewel stadsbranden tegenwoordig zeldzaam zijn en de meesten van ons er nog nooit een hebben gezien of meegemaakt, was er een tijd dat ze vrij gebruikelijk waren: een enorme brand die veel huizen, gebouwen en eigendommen verwoestte.
Tegenwoordig zijn steden beter voorbereid en georganiseerd; de brandweer is veel geavanceerder dan in de middeleeuwen en huizen worden van steen gebouwd in plaats van hout. Hout was destijds de norm.
Inhoudsopgave
Hout, stro en weinig beschikbaar water
Dit beschrijft en vat in feite samen hoe een kleine brand heel gemakkelijk een hele stad in de as kan leggen en deze in een allesvernietigende, torenhoge hel kan veranderen.
Een wijdverbreid probleem
Amsterdam en Londen waren niet de enige steden die in de middeleeuwen met dit soort branden te maken kregen; ze kwamen vaak voor.
Denk bijvoorbeeld aan de brand van Marlborough in 1653, Rome in 64 n.Chr., Constantinopel dat vier keer of vaker afbrandde, waarvan drie keer door de kruisvaarders, de grote brand van Northampton in New York in 675, de grote brand van New Orleans in 1776, en zo kunnen we nog wel even doorgaan.
Omdat stadsbranden in de middeleeuwen en daarna zo gebruikelijk waren, is het moeilijk te begrijpen waarom de stadsbrand van Amsterdam zo'n bijzondere gebeurtenis zou zijn. Toch wordt het in de Canon genoemd en daar gaat het hier om.
De stad Utrecht was tot in de 12e eeuw al vier keer door brand getroffen. En dat waren geen kleine brandjes, maar een voorbeeld: Amsterdam.
In 1421 werd de stad door brand getroffen, en helaas nogmaals in 1452.
De laatste brand was veel groter dan de eerste, dus waarom de Canon ervoor kiest om 1421 te bespreken, is mij een raadsel.
1421
In die tijd, zoals we al eerder zeiden, werden de meeste huizen van hout gebouwd. Maar dan hebben we het nog niet over daken gehad.
Daken bestonden uit riet of stro, ondersteund door houten spanten. Mensen stookten bijna alles in wat we tegenwoordig (heel trendy, heel "groene") multibranders noemen. Maar open houtvuren waren de echte norm, meestal midden in de kamer geplaatst.
Schoorstenen werden in de 11e of 12e eeuw in Noord-Europa uitgevonden, maar ze waren duur en moeilijk te onderhouden. Elektriciteit bestond natuurlijk nog niet en kaarsen werden gebruikt om in het donker licht te geven.
Omdat de huizen dicht op elkaar werden gebouwd, kon een klein vuurtje, als het eenmaal brandde, zich gemakkelijk verspreiden naar de aangrenzende gebouwen en in korte tijd hele straten in de as leggen.
Als het vuur heet genoeg is en brandende stukken dakbedekking door de wind worden meegevoerd, kan een kleine brand gemakkelijk uitgroeien tot een ramp en de helft of meer van de stad in vlammen opgaan.
In 1421 ging 35% van Amsterdam in vlammen op, maar dat was niets vergeleken met wat er dertig jaar later zou gebeuren.
1452
De tweede brand, 30 jaar na de eerste, verwoestte driekwart van de stad.
Deze brand was veel belangrijker dan de eerste, omdat de stadsbestuurders daarna twee belangrijke beslissingen namen. Huiseigenaren moesten een stenen muur tussen hun huis en hun buren plaatsen, en rieten daken waren verboden.
Het resultaat hiervan was dat de standaard houten huizen langzaam uit het zicht verdwenen en vervangen werden door bakstenen gebouwen.
De houten gevels en muren waren niet in staat de nieuwe, zware dakpannen van leisteen of gebakken klei te dragen die nu gebruikt moesten worden.
Slechts twee houten huizen zijn bewaard gebleven: het huis aan het begin van de Zeedijk, het café Het Aepje. En er is er nog een op Het Begijnhof, maar beide zijn veel later gebouwd, zo'n 70 jaar na de laatste brand.
Houten palen, zware huizen
Amsterdam is weliswaar op verticale palen gebouwd, maar men is daar pas mee begonnen toen de huizen te zwaar werden en niet meer door de horizontale balken onder de huizen konden worden gedragen.
Het werd noodzakelijk om te zoeken naar een steviger fundament. De toenmalige stad bedacht een fundering bestaande uit grote palen die in de grond werden geslagen door een zwaar stuk steen of metaal horizontaal op de paal te laten vallen.
Het is een omslachtige procedure, maar tot op de dag van vandaag is er geen alternatief gevonden. Daarom lijden we in stilte wanneer het nodig is om een gebouw te slopen en te vervangen door een ander, een geliefde bezigheid van Amsterdamse stadsbestuurders en hun aannemers.
Het Paleis op de Dam is daar een perfect voorbeeld van. Het werd gebouwd tussen 1648 en 1665 en rust op 13.659 verticale palen.
Het grote nadeel van hout is dat het begint te rotten zodra het niet meer in water ligt.
Het is mogelijk dat tijdens de aanleg van de ondergrondse Noord-Zuidlijn een aantal palen aan zuurstof worden blootgesteld, omdat er tijdens het graven van de tunnels water wordt weggepompt.
Wonderbaarlijk
Eeuwen geleden had Amsterdam het voorrecht om een wonder te ervaren dat het Mirakel van Amsterdam wordt genoemd; het gaat over een gastheer die in de Oude Kerk terechtkomt.
De Oude Kerk werd wonderbaarlijk genoeg gered tijdens de brand van 1452, net als in 1421, maar de brand was toen minder hevig. Hoewel driekwart van de stad werd weggevaagd, bleef de hostie in de Oude Kerk wederom ongedeerd.